© 2022 Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen | website: webjongens.nl
Vanaf 2 juni bent u weer welkom voor onderzoek op onze studiezaal in Breukelen en een bezoek aan de tentoonstelling Oorlog in de provincie – de Utrechtse 50 foto’s.
Wij houden ons uiteraard aan de richtlijnen van de overheid en het RIVM. Zo mag een beperkt aantal bezoekers tegelijk binnen zijn en is de ruimte zo ingericht dat de 1,5 meter afstand kan worden gegarandeerd.
Bezoek aan de studiezaal
De studiezaal in Breukelen kan op dinsdag, woensdag en donderdag op afspraak worden bezocht van 09:00 tot 12:00 uur en van 13:00 tot 16:00 uur. Door met gereserveerde tijdsblokken te werken kunnen we de veiligheids- en hygiënemaatregelen van het RIVM garanderen. Tussen de tijdsblokken worden alle ruimtes en tafels schoongemaakt en archiefstukken klaargelegd. Lees hier hoe een bezoek in zijn werk gaat en hier hoe u een afspraak kunt maken.
Voor de studiezaal in Weesp volgen we de openingstijden van het stadskantoor, waarin de studiezaal zich bevindt. Dat betekent dat bezoekers voor deze studiezaal nog even moeten wachten omdat het stadskantoor nog gesloten is. Natuurlijk zorgen we voor urgente verzoeken voor maatwerk en worden vragen die digitaal of door scanning on demand kunnen worden beantwoord op die manier behandeld. Neem voor een urgente onderzoeksvraag contact op met ons via
Online onderzoek blijft uiteraard mogelijk, waarbij we via chat, e-mail en telefoon ondersteuning blijven verlenen. We zullen alle vragen zoveel mogelijk digitaal beantwoorden en via scanning on demand. Op die manier blijven de plekken op de studiezaal beschikbaar voor bezoekers die echt een stuk moeten inzien
Bezoek aan tentoonstelling Oorlog in de provincie – de Utrechtse 50 foto’s
Tot 27 juni a.s. kan men van dinsdag tot en met zaterdag, op afspraak, de tentoonstelling 'Oorlog in de provincie – de Utrechtse 50 foto’s' bezoeken. Er wordt gewerkt met tijdsblokken van 45 minuten gewerkt, zodat iedereen voldoende ruimte heeft om prettig en veilig door de ruimte te bewegen. De indrukwekkende tentoonstelling maakt onderdeel uit van het landelijke project '75 Jaar Vrijheid de Tweede Wereldoorlog in 100 foto’s'. Lees hier meer over de tentoonstelling en nieuwe ontdekkingen. En hier hoe u een afspraak kunt maken.
Op de foto: Coördinator Vrijwilligers en Dienstverlening Annick Kothuis ziet er naar uit bezoekers weer welkom te mogen heten.
Archief als getuige van de Tweede Wereldoorlog
De afgelopen vier weken brachten we in onze online-tentoonstelling de verhalen uit de Tweede Wereldoorlog in beeld. Aan de hand van verschillende bronnen uit onze collectie, zoals brieven, verhalen van ooggetuigen en politierapporten, vertelden we de lokale verhalen. De oorlog is immers al 75 jaar geleden en steeds minder mensen kunnen uit eigen ervaring over de oorlog vertellen. Als zij er niet meer zijn kunnen krantenartikelen, foto’s en filmfragmenten de verhalen uit de oorlogsjaren als blijvende herinnering dienstdoen. Iedere afzonderlijke bron vertelt iets over de gevolgen van de bezetting en over wat mensen meemaakten. Samen vormen zij het verhaal van de Tweede Wereldoorlog.
De meeste aan de oorlog gerelateerde archiefstukken bevinden zich in de archieven van overheidsinstellingen die het RHCVV beheert. Een voorbeeld hiervan zijn de overzichten van verzetsmensen, die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn overleden. Op het moment dat je de relatie legt tussen de datum waarop wij Bevrijdingsdag vieren en de datum waarop verschillende van deze verzetsstrijders om het leven zijn gekomen, krijgt deze lijst een andere historische lading. Zowel Bevrijdingsdag als sterfdatum van deze mannen was op 5 mei 1945. Met de wetenschap dat er op die datum op meerdere plaatsen in het land vuurgevechten tussen leden van de Binnenlandse Strijdkrachten en Duitse soldaten plaatsvonden, onder meer in Maarssen en Vinkeveen, krijgt de bron betekenis.
Wanneer het over de Tweede Wereldoorlog gaat, wordt er vaak in termen van goed en fout gesproken. Hoe verder we van de oorlogsperiode af komen te staan, hoe duidelijker het wordt dat er ook een groot grijs gebied is en keuzes niet altijd makkelijk waren. Je weet niet van jezelf wat jij allemaal zou hebben gedaan om bijvoorbeeld je gezin of je naasten te beschermen. Sommigen hebben bewust een keuze voor de fascistische ideologie van de nazi’s gemaakt, voor andere mensen was het niet echt een keuze. Zo vinden we in onze archieven correspondentie over SS-vrijwilligers die naar het Oostfront zijn getrokken om voor de nazi’s te vechten en van anonieme verraders die onderduikers hebben aangegeven bij de autoriteiten. We hebben echter ook berichten over gedwongen tewerkstelling voor de bezetter, onder bedreiging van brandstichting in woningen en gevangenschap van familie en dorpsgenoten, deze zijn veel talrijker. In zulke gevallen had je geen echte vrije keus .
Het wreedste hoofdstuk uit de Duitse bezettingstijd is de vervolging van diverse groepen geweest. Voordat Joodse inwoners door de Duitsers gedeporteerd konden worden, moesten de autoriteiten weten waar deze mensen woonden om ze vervolgens op te kunnen sporen. Burgemeesters kregen per brief de opdracht om adressenlijsten te maken van Joodse mensen uit hun gemeente (zie afbeelding 1). Dit soort lijsten bevinden zich in onze archieven. Het is interessant om te zien dat de ene gemeente per kerende post de gevraagde lijst toestuurde, terwijl de andere gemeente hier meer de tijd voor nam. Wellicht was dit een bewuste keuze en werd zo de grens opzocht om de vervolging te vertragen, of was het gewoon druk? We weten het helaas niet.
Afbeelding 1. Oproep tot opgave van waar Joodse mensen wonen. RHCVV, Gemeentearchief Loenersloot 1818-1964, inv. nr. 310.
Archiefstukken op zichzelf vertellen natuurlijk niet het hele verhaal. Het is de combinatie van documenten die ervoor zorgt dat een archiefstuk in zijn context begrepen kan worden. De verhalen van ooggetuigen vertellen ons hoe een bepaalde gebeurtenis werd ervaren, dat kan voor ieder van hen persoonlijk een ander verhaal opleveren. Archiefstukken vormen ook geen objectieve weergave van de werkelijkheid, het maakt verschil wie ze heeft gemaakt, een Duitse soldaat of een verzetsman bijvoorbeeld, en welke kennis iemand had. Bronnenkritiek zoals een historicus toepast bij zijn onderzoek, is bij het onderzoek in archieven altijd een vereiste. Archieven kunnen op die manier helpen de complexe werkelijkheid beter te begrijpen en soms een puzzel compleet maken. Archiefdiensten zoals de onze brengen die verhalen en archiefstukken samen zodat geschiedenis tastbaar wordt.
Nog altijd ligt in onze archieven gevoelig materiaal over de oorlogsperiode. Dit kan informatie zijn over bijvoorbeeld de naoorlogse zuiveringen. Zoals hiervoor uitgelegd vertelt een archiefstuk alleen niet het hele verhaal. Het kan zijn dat er in een document gezegd wordt dat iemand fout was in de oorlog, maar deze persoon in een ander document vrijgepleit wordt. Iedereen heeft recht op privacy, ook als je niet aan de ‘goede’ kant van de geschiedenis hebt gestaan. Kinderen of nabestaanden kunnen hier namelijk veel last van krijgen, wat natuurlijk niet de bedoeling is. Bij het ter inzage geven van potentieel gevoelige archiefstukken aan onderzoekers dienen archiefdiensten daarom altijd de afweging te maken tussen het belang van waarheidsvinding en journalistiek, en het belang van betrokkenen zoals nabestaanden van bijvoorbeeld NSB-leden. Deze belangenafweging is geborgd in de Archiefwet. Ook privacywetgeving zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) is van toepassing op archiefstukken wanneer het levende personen betreft.
In Nederland bestaat voor overheidsinstellingen de wettelijke verplichting goed voor hun archieven te zorgen. Dat is de belangrijkste reden dat we vandaag de dag nog over veel bronnen uit de oorlogsperiode beschikken. Daarnaast waren ook mensen tijdens en na de Tweede Wereldoorlog zich ervan bewust dat bepaalde zaken belangrijk waren om te behouden. Zij haalden affiches van bomen, bewaarden administratieve stukken en maakten daar (stiekem) foto’s van. Gelukkig worden er steeds meer verhalen, foto’s, dagboeken, films, kranten en meer aan het RHCVV als regionale archiefdienst toevertrouwd. Wij bewaren ze onder goede klimatologische condities, en waar nodig met openbaarheidsbeperking, om ze beschikbaar te stellen aan onderzoekers en geïnteresseerden. Mocht u nog documenten uit de oorlogsperiode thuis hebben en wilt u er zeker van zijn dat deze ook voor de toekomst behouden blijven? Denkt u dan aan de mogelijkheid deze bij het RHC Vecht en Venen onder te brengen. Het is immers met deze stille getuigen van de oorlog dat wij de herinnering aan deze periode levend kunnen houden, ook voor toekomstige generaties.
Wij als RHC Vecht en Venen vinden het van groot belang dat die herinnering levend wordt gehouden en hadden we voor dit jaar veel activiteiten in de planning staan. Enkele dagen voordat de coronamaatregelen in maart van kracht werden, openden wij bijvoorbeeld de tentoonstelling ‘Oorlog in de provincie. De Utrechtse 50 foto’s’. Vijftig foto’s, genomen tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Utrechtse provincie. De versoepelingen die het kabinet doorvoert voor culturele instellingen, biedt de mogelijkheid om op korte termijn de tentoonstelling stapje voor stapje weer open te stellen voor publiek. De tentoonstelling is dan alleen op afspraak te bezichtigen en we kunnen een beperkt aantal mensen tegelijk ontvangen. Op dit moment worden aanpassingen gedaan aan de inrichting om de anderhalve meter afstand voor onze bezoekers en medewerkers te kunnen garanderen. Houd de website van het RHC Vecht en Venen in de gaten of meld u aan voor onze nieuwsbrief via
75 jaar van herdenken en vieren
In 2020 zou ‘75 jaar vrijheid’ groots worden gevierd. Op 5 mei stonden overal in het land bevrijdingsfestivals gepland, waar diverse artiesten op zouden treden. Het Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen had onder andere lezingen en tentoonstellingen op de agenda staan. In onze tentoonstelling over 75 jaar vrijheid zouden zowel verhalen uit het archief en van inwoners verteld worden die de oorlog hebben meegemaakt, als de vlogs en gedichten van basisschoolleerlingen over vrijheid te zien en te lezen zouden zijn.
De wijze waarop wij de laatste jaren herdenken en vieren, is niet de manier waarop Nederland dat altijd heeft gedaan. In de eerste jaren na de oorlog lag de nadruk bij de herdenking op 4 mei vooral op de lokale gebeurtenissen. Sinds 1988 heeft het herdenken en vieren van 4 en 5 mei meer een nationaal karakter gekregen.1 Uit de archiefstukken van de verschillende Oranjeverenigingen uit de huidige gemeente De Ronde Venen vallen deze ontwikkelingen op te maken.
In Abcoude werd in 1947 de herdenking van de Tweede Wereldoorlog op zaterdag 3 mei gehouden. 4 mei viel op een zondag en veel mensen wilden uit religieuze overtuiging niet dat zo’n gelegenheid op een zondag plaatsvond. In 1947 werd bij de herdenking speciale aandacht geschonken aan verzetsstrijder Cornelis van der Lee uit Baambrugge, die op 30 april 1945 door de Duitsers werd opgepakt en doodgeschoten tijdens een sabotageactie. De herdenking in 1947 begon zaterdagavond om 19.30 uur met een stille tocht richting het graf van deze verzetsstrijder, waar een krans werd neergelegd. In het programma van de Oranjevereniging van Baambrugge stond dat de tocht ‘zal te VOET geschieden, ZONDER vlag of vaandel en in VOLKOMEN STILZWIJGEN’. Op 5 mei werd Bevrijdingsdag uitbundig gevierd. De festiviteiten bestonden uit ringsteken voor kinderen en volwassenen en ’s avonds kon men gekostumeerd voetballen.2
In 1960 werd landelijk herdacht dat het land vijftien jaar geleden was bevrijd van de Duitse bezetter. In Abcoude werd wederom op 4 mei een stille tocht gehouden. Net als dertien jaar daarvoor vond deze tocht in volkomen stilzwijgen plaats. Deze keer was er echter geen bijzondere aandacht voor de lokale verzetsstrijder.3
Dat ook in Wilnis Bevrijdingsdag in 1960 op 5 mei groots werd gevierd, weten we dankzij de opstellen van de kinderen van de christelijke basisschool uit Wilnis. De leerlingen uit de derde tot en met de zesde klas hadden namelijk de opdracht gekregen om een opstel te schrijven over Bevrijdingsdag, waar ze een prijs voor konden winnen, per klas konden drie leerlingen winnen. Ina uit klas zes beschreef hoe de dag voor haar begon met twee optochten, gevolgd door een kussengevecht, ringrijden en paling vangen. De dag werd afgesloten met ‘hard lopen op muilen en nog stoeledans’. Waar de leerlingen uit de klassen 3, 4 en 6 schreven over Bevrijdingsdag 1960, hadden de kinderen uit klas 5 waarschijnlijk de opdracht gekregen om echt een verhaal over de oorlog te schrijven. Leendert schreef over de Hongerwinter. Hij gaf duidelijk aan dat dit een verschrikkelijke tijd was, want ‘de mensen aten ratten en muizen. En de kerken lagen vol met lijken’. De eerste prijs voor een leerling uit de vijfde klas ging echter naar Bram met zijn opstel ‘Adolf Hitler komt aan de macht’. Hij vertelde in twee kantjes hoe de vijf bezettingsjaren er in Nederland uit hadden gezien; van de slag om de Grebbeberg in 1940 tot de Jodenvervolging. Daarnaast beschreef hij ook de moord op twee Duitse officieren in Putten; ‘De Duitsers hebben hierop wraak genomen. Alle mannen jonge jongens grijsaards werden in een wagon naar concentratiekampen vervoerd.’ Dat hij de eerste prijs won, komt wellicht ook doordat hij zijn opstel voorzag van tekeningen (zie afbeelding 1). De gemeente verzorgde de prijsjes voor de leerlingen.4
Afbeelding 1. De tekeningen bij het opstel van Bram. RHCVV, Gemeente archief Wilnis 1940 – 1988, inventarisnummer 50.11.
Landelijk nam de interesse voor 4 en 5 mei geleidelijk aan af, mede doordat de regering in 1960 had besloten om eens in de vijf jaar Bevrijdingsdag te vieren. In Mijdrecht werd bijvoorbeeld in 1971 besloten om ook de stille tocht om de vijf jaar te organiseren.5 Sinds de oprichting van het Nationaal Comité 4 en 5 mei in 1987 wordt er landelijk ieder jaar op 4 mei een nationale Dodenherdenking gehouden. Sinds 1995 is Bevrijdingsdag meer in het teken komen te staan van het vieren van onze vrijheid, in plaats van het vieren van de bevrijding zelf. Deze verandering is goed terug te zien in de hiervoor genoemde opdrachten voor basisschoolleerlingen. In 1960 werd de kinderen gevraagd om iets te schrijven over de bevrijding, terwijl de gedichten en vlogs die de leerlingen in 2020 schreven en maakten, in het teken stonden van het thema vrijheid.
Al in 1960 waren de docenten zich ervan bewust dat het van belang was om aan nieuwe generaties door te geven dat vrijheid niet vanzelfsprekend is. Archieven helpen ons om herinneringen en gebeurtenissen levend te houden, en nieuwe generaties om te blijven herdenken en vieren.
1. ‘Geschiedenis nationale viering van de bevrijding’: https://www.4en5mei.nl/herdenken-en-vieren/veelgestelde-vragen/achtergrondinformatie-vieren/geschiedenis (13-05-2020).
2. Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen, Gemeente archief Abcoude 1941 – 1990, inventarisnummer 965, 26 april 1947.
3. RHCVV, Gemeente archief Abcoude 1941 – 1990, inventarisnummer 965, 5 april 1960.
4. RHCVV, Gemeente archief Wilnis 1940 – 1988, inventarisnummer 50.11.
5. RHCVV, Gemeente archief Mijdrecht 1961 – 1988, inventarisnummer C 29.6.
Het dagelijkse leven bij het gezin Heeringa
Op 15 mei 1940 viel Nederland officieel in Duitse handen. Hoewel dit een ingrijpende verandering was, probeerden de meeste Nederlanders hun normale leven zo goed en kwaad als dat ging, voort te zetten. Zo ook het echtpaar Heeringa uit Bilthoven. Uit de bewaarde briefwisseling met hun zoon Dirk valt op te maken dat voor hen het leven, net als dat van de meeste Nederlanders, in eerste instantie niet zo drastisch veranderde. Maar naarmate de oorlog vorderde veranderde het dagelijks leven en werden problemen als voedsel- en textieltekorten steeds meer merkbaar.
Klaas Heeringa trad in 1921 in dienst bij het Rijksarchief in de provincie Utrecht (zie afbeelding 1).1 Als rijksarchivaris volgde hij de befaamde Samuel Muller op, die wordt gezien als een van de grondleggers van de archiefwetenschap in Nederland. Heeringa was al sinds 1900 archivaris. Eerst in Schiedam en vervolgens vanaf 1911 te Middelburg als rijksarchivaris van Zeeland. Tien jaar later was hij dus rijksarchivaris te Utrecht, waar hij bleef werken tot zijn pensioen in 1933.
Zijn laatste levensjaren bracht Heeringa door in Bilthoven. In 1935 verhuisde hij met zijn echtgenote en hun zoon Dirk naar de Soestdijkseweg nr. 389. Dirk was toen bezig met zijn opleiding tot arts en verliet in 1936 de ouderlijke woning om zich als huisarts te vestigen in Slikkerveer, een dorp in de buurt van Rotterdam. Dirk onderhield met zijn ouders een intensieve briefwisseling. De brieven die Heeringa en zijn vrouw aan hun zoon geschreven hebben, zijn een aantal jaren geleden geschonken aan het Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen door een kleinzoon van de oud-rijksarchivaris.2
Afbeelding 1. Portret van Klaas Heeringa, rijksarchivaris.
De briefwisseling die tijdens de Tweede Wereldoorlog plaatsvond, begon op 18 oktober 1940 en eindigde in oktober 1943. Moeder Heeringa schreef veelal over huiselijk beslommeringen, contacten met vrienden en familie en de gezondheid van hen beiden. Deze onderwerpen kwamen ook vaak aan de orde bij vader Heeringa, maar daarnaast werden er ook regelmatig nieuwtjes en geruchten over de oorlog uitgewisseld. De nieuwtjes waren voor een groot deel eigen ervaringen die hij opdeed tijdens zijn wandelingen of die in en rond de omgeving van het huis gebeurden. Ontploffingen, bombardementen en toename van het treinverkeer door het afvoeren van allerhande goederen richting Duitsland (zie afbeelding 2).3 De verhuizing van de Duitse generale staf in juni 1942 naar Bilthoven had veel bouwactiviteit tot gevolg en zorgde voor veel onrust en spanning bij het echtpaar Heeringa en hun vrienden. Er was namelijk sprake van de inbeslagname van vele woningen en verplichte inkwartiering.
Een rode draad door de brieven was het (tijdelijke) gebrek aan bepaalde levensmiddelen en brandstof. Dit begon al vroeg in de oorlog. Op 7 februari 1941 wordt geklaagd dat er soms een gebrek is aan melk. Eind maart waren koffie en thee niet meer te krijgen, brandstof was toen nog wel voldoende verkrijgbaar. Naarmate de winter naderde, werden brandstoffen en voedsel steeds schaarser. Hoewel rond de jaarwisseling 1941-1942 de overtuiging groeide dat het snel afgelopen zou zijn met de oorlog, namen de zorgen over eten toe. Eieren en boter van een broer van Heeringa uit het oosten van het land waren een welkome aanvulling. Brandstof in de vorm van gascokes, gas dat van verontreinigingen was ontdaan in de vorm van grove brokken, werd op 12 januari 1942 met veel vreugde verwelkomd. Door de toenemende voedsel- en brandstofschaarste werd door echtpaar Heeringa besloten om kleiner te gaan wonen, om zodoende beter in staat te zijn het huis te verwarmen. Ze verhuisden naar de Sweelincklaan 16, waar de grotere tuin de mogelijkheid bood om zelf groenten te verbouwen. Het aanleveren van goederen via het spoor stagneerde.
Hoewel het echtpaar Heeringa voornamelijk over hun eigen beslommeringen schreef, valt tussen de regels door te lezen dat net als in de rest van Nederland, ook in Bilthoven de Joodse mensen werden vervolgd. Ook hier stonden er borden met daarop ‘Joden niet gewenscht’ en werd de bewegingsvrijheid van Joodse mensen ingeperkt.4 Dat de vervolging in de loop der jaren toenam, is ook te lezen in de brieven van meneer Heeringa. Op 15 januari 1942 schreef de rijksarchivaris: ‘Moeder kwam dan terug met berichten over jodenmishandelingen, die inderdaad ten hemel schreien’.5
De laatste brief dateert van 30 november 1943. Het is onduidelijk waarom de briefwisseling stopte. Misschien zijn er brieven verloren gegaan of ging de gezondheid van de rijksarchivaris zo sterk achteruit, dat hij geen brieven meer kon schrijven. We weten het helaas niet. Heeringa overleed op 23 december 1944.
Afbeelding 2. Fragment uit de brief van 22 januari 1943.
1. Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen. Toegang 1357: Dr. K Heeringa, rijksarchivaris te Utrecht, De Bilt, beeldcollectie.
2. RHCVV, Heeringa, rijksarchivaris te Utrecht, De Bilt.
3. RHCVV, Heeringa, rijksarchivaris te Utrecht, De Bilt, 22 januari 1943.
4. RHCVV, Heeringa, rijksarchivaris te Utrecht, De Bilt, 25 december 1941.
5. RHCVV, Heeringa, rijksarchivaris te Utrecht, De Bilt, 15 januari 1942.
Groots verzet begint klein
Enkele maanden geleden kwam er een groep scholieren naar ons archief. Tijdens deze archiefles bekeken zij diverse archiefstukken rondom de thema’s collaboratie, dagelijks leven en verzet. Tijdens het bespreken van de opdrachten kwamen de leerlingen op de vraag ‘wanneer pleeg je nu eigenlijk verzet?’. Gezamenlijk kwamen de leerlingen tot de conclusie dat verzet eigenlijk al begon bij ‘kleine dingen’ zoals het niet inleveren van je radio.
Bij het woord ‘verzet’ wordt vaak gedacht aan het plegen van overvallen op distributiekantoren of de liquidaties op NSB-ers. Verzet was echter veel meer dan grootse of gewelddadige acties. Onder verzet worden in feite alle acties verstaan die op welke manier dan ook tegenstand boden aan de plannen van de Duitse bezetter. In grote lijnen valt het verzet in drie categorieën op te delen: passief verzet, actief niet-gewelddadig verzet en gewelddadig verzet.1
De Duitsers hadden bij de start van de bezetting opdracht gekregen zich uiterst vriendelijk te gedragen. De meerderheid van de Nederlanders was daarom ook niet direct vijandig tegenover de Duitsers, slechts een enkeling bood onmiddellijk tegenstand.2 Zoals bijvoorbeeld Abraham van Vliet uit Wilnis, mandenmaker van beroep. Enkele dagen nadat Nederland was bezet door de Duitsers, werd Van Vliet op straat aangesproken door vier Duitse officieren die hem om de weg vroegen. Hij deed echter alsof hij zowel doof als blind was, waardoor de vier heren uiteindelijk doorreden, zonder geholpen te zijn. Het was weliswaar passief verzet, het was wel de eerste verzetsdaad van Abraham van Vliet.3
Langzaam maar zeker trad de bezetter steeds strenger op en ook de vervolging van Joodse mensen nam toe. In eerste instantie mochten Joodse mensen bijvoorbeeld niet langer voor de overheid werken en vanaf 1 september 1941 werden Joodse leerlingen verplicht om naar aparte scholen te gaan.4 Enkele weken daarvoor kregen de basisscholen daarom de opdracht om een lijst op te stellen met het aantal Joodse leerlingen op hun school. De gemeente kreeg als taak om de namen van deze leerlingen door te geven. Het bestuur van de christelijke basisschool in Baambrugge had dit verzoek halverwege augustus 1941 ook gekregen, pas op 12 september kwam hun reactie binnen bij de gemeente Abcoude. Zij schreven dat op hun school weliswaar geen Joodse leerlingen zaten, maar ‘al zou dit wel het geval zijn, het onder geen beding aan uw verordening gevolg zal mogen geven, aangezien het medewerking verleenen aan het onttrekken van joodsche leerlingen aan het Chr. Onderw. In strijd is met de opdracht van Christus om het Evangelie te verkondigen aan alle creaturen’. Hoewel het bestuur wel antwoord geeft op het verzoek vanuit de overheid, maken zij wel duidelijk hoe zij over de maatregelen tegen de Joodse mensen denken.5 Hierin is duidelijk een verschil te zien met de actie van Abraham van Vliet. Het schoolbestuur maakt namelijk op een niet-gewelddadige manier duidelijk dat zij het niet eens zijn met de handelswijze van de bezetter.
Afbeelding 1. Herinneringen van Abraham van Vliet. RHCVV, gemeentearchief Wilnis 1940-1988, inv.nr. 216.6
Op 14 juli 1942 vond het eerste transport van Joodse mensen plaats naar kamp Westerbork, maar pas toen vanaf mei 1943 met de invoering van de Arbeitseinsatz Nederlandse mannen werden gedwongen om in Duitsland te werken, nam met name het gewapende verzet enorm in omvang toe.6
Deze trend is ook terug te zien in het verzetswerk van de al eerder genoemde Abraham van Vliet. Zijn eerste passieve verzetsdaad pleegde hij enkele dagen na de bezetting. In de oorlogsjaren die volgden bleef hij samen met zijn zonen naar Radio Oranje luisteren, terwijl dit verboden was. Toen hij in mei 1943 hoorde dat de eerste jongeman uit Wilnis was opgeroepen om in Duitsland te gaan werken, begon Van Vliet zich meer actief te verzetten. Hij heeft zich enorm ingezet om ouders te overtuigen hun zonen niet te laten gaan. Daarnaast zorgde hij samen met andere dorpsgenoten voor onderduikadressen voor de jongens. ‘Op het allerdrukste, dus de hoogste top, bedroeg dit bijna 200 stuks’. De Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (LO) wist inmiddels ook dat in Wilnis veel personen werden geholpen om onder te duiken, waardoor er jongemannen uit het gehele land naar Wilnis werden gestuurd. Abraham van Vliet heeft ook Joodse mensen geholpen aan onderduikadressen, in de gehele oorlog ging dit om elf personen. Hierbij moet in gedachten worden gehouden dat toen vanaf 1943 in Wilnis begonnen werd om jongemannen aan onderduikadressen te helpen, de meeste Joodse mensen al waren weggevoerd. Dit is een verklaring voor het relatief lage aantal Joodse mensen dat door Van Vliet aan een onderduikadres werd geholpen.
Abraham van Vliet heeft ongelooflijk veel betekend voor het verzetswerk in Wilnis. Hij hielp bij het verspreiden van verzetskranten, maakte bonkaarten na, coördineerde wapendroppings die in Wilnis plaatsvonden, hielp velen aan een onderduikadres en hij voorzag hen ook van voedsel. Zijn rol was zo groot, dat hij al op 28 juni 1945 in Wilnis werd gehuldigd voor datgene hij tijdens de oorlog had gedaan.7 De verhalen over zijn daden zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog is in ons archief te vinden. Hij zette deze tien jaar na de bevrijding op papier, nadat hier door vrienden en familie herhaaldelijk om gevraagd was (zie afbeelding 1).
1. Nationaal Archief, ‘Tweede Wereldoorlog: verzet in Nederland’: https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/zoekhulpen/tweede-wereldoorlog-verzet-in-nederland (06-05-2020).
2. Ibidem.
3. Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen, gemeentearchief Wilnis 1940-1988, inventarisnummer 216.6.
4. ‘Jodenvervolging in Nederland’: https://www.jck.nl/nl/longread/jodenvervolging-nederland (06-05-2020).
5. RHCVV, gemeentearchief Abcoude 1941-1990, inventarisnummer 904.
6. Nationaal Archief, ‘Tweede Wereldoorlog: verzet in Nederland’: https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/zoekhulpen/tweede-wereldoorlog-verzet-in-nederland (06-05-2020).
7. RHCVV, gemeentearchief Wilnis 1940-1988, inventarisnummer 216.6.