Logo

Schip aan de ketting in Weesp

Gezicht op de kerk in Weesp 1766 JBulthuis

Aan de Vecht gelegen tussen Amsterdam en Utrecht speelde Weesp eeuwenlang een belangrijke rol in de binnenlandse scheepvaart. Aan het begin van de negentiende eeuw probeerde de regering van de Bataafse Republiek een einde te maken aan de wildgroei aan tol- en doorvoerheffingen die in verschillende delen van het land golden door deze te vervangen door landelijke wet- en regelgeving. Dat de burger ook toen al het liefst zo weinig mogelijk belasting betaalde is te lezen in een notariële akte van 18 maart 1808. (1)

Hierin verklaart schipper Cornelis Spanjaart, wonende te Zwammerdam, dat hij daags tevoren aangehouden is door de 'bediendens ter recherge in het Ressort Weesp' en dat zijn schip aan de ketting is gelegd. Dit gebeurde omdat het schip in kwestie, dat hout vervoerde, niet 'behoorlijk was gebrand' en omdat was gebleken dat de maat van het schip na hermeting door de wetsdienaars niet in overeenstemming bleek te zijn met wat vermeld stond in de zogenaamde ijkbrief die in 1806 aan Spanjaart voor het schip was afgegeven. De Staatsraad van de Bataafse Republiek had in 1805 namelijk een ordonnantie doen uitgaan waarin onder andere de heffingen op binnenlands over water vervoerde goederen werden gereguleerd. Hierin werd het vrachtvaarders verplicht zich van een ijkbrief te voorzien door het laten opmeten van hun schip door een beëdigd ijkmeester, waarna het gebrandmerkt zou worden.

Dit is het 'branden' waarover in de akte wordt gesproken en heeft dus betrekking op het van een (brand)merk voorzien van het schip in kwestie, bij wijze van goedkeuring dat het schip gekeurd was door de ijkmeester én voorzien was van de bijbehorende ijkbrief, dit om te voorkomen dat handelaren meer lading meenamen dan in hun papieren vermeld stond, waarbij ze dan een deel van de verschuldigde belastingen ontdoken. Deze vereisten waren in het geval van Spanjaart dus niet in orde. Uiterlijk na maart 1806 moest iedere schipper in bezit zijn van een dergelijke ijkbrief met bijbehorend brandmerk op zijn schip, op straffe van een boete van driehonderd gulden. Een aanzienlijke som, die in koopkracht neerkomt op meer dan tweeduizend euro vandaag de dag. Dat er streng gehandhaafd werd blijkt wel uit het feit dat Spanjaart zo'n twee weken voordat de ijkbrief en het brandmerk uiterlijk wettelijk verplicht waren al werd gecontroleerd, en blijkbaar door de mand viel.

Spanjaart gaf in de akte aan dat hem om verder oponthoud te voorkomen, geadviseerd was tot de uitkomst van het onderzoek in Weesp te blijven. Hij logeerde daarom bij Gerrit Reinink in afwachting van de gerechtelijke uitspraak. Deze Reinink was klaarblijkelijk een goede bekende van Spanjaart aangezien hij, eveneens aanwezig bij de notaris, verklaarde als borg te willen fungeren voor Spanjaart wanneer deze door de autoriteiten zou worden beboet. Hoe de voortgang van de zaak verder is geweest en of Spanjaart daadwerkelijk vervolgd is voor zijn kennelijke overtreding wordt uit de akte helaas niet duidelijk.

 

(1) GAW138 Notarissen te Weesp 1609-1842, inv.nr. 5323 akte nr. 102.