Logo

Godslastering in achttiende-eeuws Weesp

jozef_maria

Willem van Herp, Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Olieverf op koper, 85 × 103 cm. Jack Kilgore & Co, New York.

 

Voordat in ons land de scheiding tussen kerk en staat tot stand kwam en de Verlichting en Franse Revolutie ideeën over de rol van religie in de maatschappij drastisch hadden veranderd, waren geloof in God en een leven na de dood stevig verankerd in de samenleving.

Groot was dan ook de schrik bij Anna Maria Sluijter toen zij als jong dienstmeisje in Weesp in 1761 te maken kreeg met Jacobus Malbois, een geleerde heer die wel wat meer van de wereld had gezien dan enkel het stratenpatroon van Weesp en wat omliggende polders.[1] Deze Malbois was een godslasteraard van de eerste orde, en liet een diepe indruk na bij Anna en haar achttiende-eeuwers. Zo diep zelfs, dat Anna op verzoek van Jonas Schoutendorp, kastelein van het Regthuijs te Vreeland, drie jaar later verslag uitbrengt van Malbois’ uitlatingen ten overstaan van notaris Thomas Heijdanus. Ten tijde van de gebeurtenissen was Sluijter inwonend dienstmeid bij Jan Keijser, kastelein van herberg het Hof van Holland, alwaar ze Malbois regelmatig zag.

Malbois was een “godslasterlijk mensch” zo tekende Heijdanus op uit Anna’s mond. Malbois, een dokter, durfde niet alleen te beweren dat “alles uijt de natuur voortkomt”, nee, hij discussieerde hier zelfs graag over en ging hierover graag met zijn tijdgenoten in debat. En als men stierf, dan was volgens Malbois “alles dood” aldus Anna:

  “Zijn ordinair zeggen was gemeenlijk ‘dood is dood’ ”

Hij vreesde niets dan de galg, zo zou hij vaak hebben gezegd. Gevaarlijke opmerkingen in een tijd waarin religie nog een grote rol speelde in het wereldlijk reilen en zeilen in de Republiek. Om de “gruweltaal” te ontlopen voelde Sluijter zich regelmatig gedwongen het vertrek te verlaten wanneer Malbois aan het woord was.

Een speciaal geval dat Sluijter nog wel genoemd wilde hebben was toen er eens serieus gesproken werd over Maria en Jozef, de ouders  van Jezus Christus. Malbois viel vervolgens binnen in het gesprek en sprak

“tot een iders ergernis (…) ja, die hebben geleefd als hoeren en boeven.”

Anna vertelde ook nog dat de broers Jan en Daniel Thuret, notoire onruststokers binnen Weesp in die tijd, tot Malbois’ beste vrienden behoorden. Dat sprak natuurlijk niet in zijn voordeel. Na de roerige tijd in 1761 werd Malbois, in ieder geval tot het moment dat deze akte werd opgemaakt, niet meer gezien in Weesp of omgeving.

[1] Tekst gebaseerd op GAW138 Notarissen te Weesp, inv.nr. 5294 akte 59